Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1519

Datum uitspraak2006-06-05
Datum gepubliceerd2008-10-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers117 HLAR 39/05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uitblijven van een beslissing op een aanvraag om onderscheidenlijk een restaurantvergunning A, een restaurantvergunning B en een koffiehuisvergunning.
Beroepschrift is tijdig ingediend, nu de termijn waarbinnen het advies van de bezwaaradviescommissie dient te worden uitgebracht met vier weken is verlengd, zodat de Minister ook vier weken later op het bezwaar had te beslissen.
Aangevallen uitspraak vernietigd


Uitspraak

117 HLAR 39/05 Datum uitspraak: 5 juni 2006 GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend in [woonplaats], appellant, tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 21 september 2005 in het geding tussen: appellant en de Minister van Algemene Zaken. 1. Procesverloop Bij brief van 28 juni 2004 heeft appellant bij de Minister van Algemene Zaken (hierna: de Minister) een aanvraag om verlening van onderscheidenlijk een restaurantvergunning A, een restaurantvergunning B en een koffiehuisvergunning ingediend. Tegen het uitblijven van een beschikking op die aanvraag heeft appellant bij brief, bij de Minister ingekomen op 10 november 2004, bezwaar gemaakt. Tegen het uitblijven van een beslissing op het aldus gemaakte bezwaar heeft appellant bij brief, bij het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) ingekomen op 12 april 2005, beroep ingesteld. Bij uitspraak van 21 september 2005 heeft het Gerecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij het Gerecht ingekomen op 31 oktober 2005, hoger beroep ingesteld bij het Hof. Bij brief van 16 januari 2006 heeft de Minister van antwoord gediend. Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. E.R. Zeppenfeldt, advocaat, en de Minister, vertegenwoordigd door mr. P.D. Langerak, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Appellant klaagt dat het Gerecht heeft miskend dat de bezwaaradviescommissie de termijn, waarbinnen advies dient te worden uitgebracht, heeft verlengd en het beroep aldus ten onrechte wegens het overschrijden van de beroepstermijn niet-ontvankelijk heeft verklaard. 2.1.1. Ingevolge artikel 15, aanhef en onder a, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar), voor zover thans van belang, stelt het bestuursorgaan het bezwaarschrift uiterlijk binnen twee weken na ontvangst hiervan, in handen van de bezwaaradviescommissie. Ingevolge artikel 19, eerste lid, brengt de bezwaaradviescommissie het bestuursorgaan advies uit binnen vier weken nadat zij het bezwaarschrift van het bestuursorgaan heeft ontvangen. Ingevolge het tweede lid, kan de commissie, indien het redelijkerwijs niet mogelijk is advies uit te brengen binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, deze termijn eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen. De commissie doet van een zodanige verlenging mededeling aan de indiener van het bezwaarschrift en het bestuursorgaan. Ingevolge artikel 20, eerste lid, neemt het bestuursorgaan de beslissing op het bezwaarschrift binnen zes weken na de dagtekening van het advies of, indien het advies niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ontvangen, binnen zes weken na het verstrijken van de termijn. Ingevolge artikel 23, tweede lid, wordt het uitblijven van een beslissing op een bezwaarschrift binnen de in artikel 20, eerste lid, bedoelde termijn gelijkgesteld met een afwijzende beslissing. Ingevolge artikel 27, tweede lid, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift dat betrekking heeft op het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift, acht weken en gaat deze in op de dag waarop het bestuursorgaan in gebreke raakt, tijdig op het bezwaarschrift te beslissen. 2.1.2. Appellant heeft op 10 november 2004 een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 13 december 2004 heeft de secretaris van de bezwaaradviescommissie appellant meegedeeld dat de termijn, waarbinnen het advies dient te worden uitgebracht, wordt verlengd met vier weken. Hieruit volgt dat de Minister uiterlijk op 2 maart 2005 op het bezwaar had te beslissen. De termijn voor het instellen van beroep, gesteld bij voormeld artikel 27, tweede lid, van de Lar, is derhalve aangevangen op 3 maart 2005 en geëindigd op 27 april 2005. Het beroepschrift is dan ook tijdig ingediend. Het betoog slaagt. 2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het Hof ziet af van terugverwijzing naar het Gerecht, omdat het bij dat Gerecht ingestelde beroep kennelijk gegrond is. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof het beroep daarom gegrond verklaren en het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van de beslissing op het bezwaar vernietigen. De Minister dient op na te melden wijze alsnog op basis van een actueel onderzoek naar de aan de beschikking ten grondslag te leggen feiten op het gemaakte bezwaar te beslissen. Het Hof zal thans op het nakomen van die verplichting nog geen dwangsom stellen, omdat het ervan uitgaat dat de Minister deze nakomt. 2.3. De Minster dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen. 3. Beslissing Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, zittingsplaats Aruba van 21 september 2005 in zaak no. Lar 2005/949; III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep gegrond; IV. vernietigt het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift van 10 november 2004; V. draagt de Minister van Algemene Zaken op om binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak op het door appellant ingediende bezwaarschrift te beslissen; VI. veroordeelt de Minister van Algemene Zaken tot vergoeding van de bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 1400,00 (zegge: één duizend vierhonderd gulden), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door Minister van Algemene Zaken aan appellant te worden betaald; VII. gelast dat het land Aruba aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 100,00 (zegge: honderd gulden) teruggeeft. Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Martinez, griffier. w.g. Ter Berg Voorzitter w.g. Martinez griffier Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2006.